quit

US /kwɪt/
UK /kwɪt/
"quit" picture
1.

opzeggen, verlaten

to leave a job, school, or place

:
She decided to quit her job and travel the world.
Ze besloot haar baan op te zeggen en de wereld rond te reizen.
He had to quit school due to financial problems.
Hij moest de school verlaten vanwege financiële problemen.
2.

stoppen met, ophouden met

to stop doing something

:
You should quit smoking for your health.
Je zou moeten stoppen met roken voor je gezondheid.
I'm going to quit trying to fix this old car.
Ik ga stoppen met proberen deze oude auto te repareren.
1.

vertrek, opzegging

the act of quitting a job or activity

:
His sudden quit surprised everyone.
Zijn plotselinge vertrek verraste iedereen.
The team faced a major setback after the coach's quit.
Het team kreeg een grote tegenslag te verwerken na het vertrek van de coach.