splitting
US /ˈsplɪt̬.ɪŋ/
UK /ˈsplɪt̬.ɪŋ/
1.
splitsing, verdeling
the action of dividing or being divided into two or more parts
:
•
The splitting of the atom released immense energy.
Het splitsen van het atoom bracht immense energie vrij.
•
The company is considering a splitting of its shares.
Het bedrijf overweegt een splitsing van zijn aandelen.
1.
bonzend, stekend
causing a sensation of a sharp, severe pain, especially in the head
:
•
I have a splitting headache.
Ik heb bonzende hoofdpijn.
•
The noise gave me a splitting pain in my ears.
Het geluid gaf me een stekende pijn in mijn oren.
1.
splijtend, scheurend
dividing or causing to divide; breaking apart
:
•
The wood was splitting as it dried.
Het hout was aan het splijten terwijl het droogde.
•
The ice began splitting under the pressure.
Het ijs begon te scheuren onder de druk.