run into
US /rʌn ˈɪntuː/
UK /rʌn ˈɪntuː/

1.
tegenkomen, ontmoeten
to meet someone unexpectedly
:
•
I didn't expect to run into you at the supermarket.
Ik had niet verwacht je tegen te komen in de supermarkt.
•
We often run into our old neighbors at the park.
We komen onze oude buren vaak tegen in het park.
2.
stuiten op, tegenkomen
to experience an unexpected difficulty or problem
:
•
The project ran into some unexpected delays.
Het project stuitte op onverwachte vertragingen.
•
If you run into any problems, let me know.
Als je problemen tegenkomt, laat het me weten.
3.
botsen tegen, aanrijden
to collide with something or someone
:
•
The car ran into a tree.
De auto botste tegen een boom.
•
He accidentally ran into another player during the game.
Hij botste per ongeluk tegen een andere speler tijdens het spel.