run on
US /rʌn ɑːn/
UK /rʌn ɑːn/

1.
doorgaan, voortduren
to continue for longer than expected or desired
:
•
The meeting seemed to run on forever.
De vergadering leek voor altijd door te gaan.
•
His speech began to run on, losing the audience's attention.
Zijn toespraak begon door te gaan, waardoor hij de aandacht van het publiek verloor.
2.
werken op, draaien op
to operate using a particular type of power or fuel
:
•
This car can run on electricity.
Deze auto kan op elektriciteit rijden.
•
Most modern devices run on batteries.
De meeste moderne apparaten werken op batterijen.