run to

US /rʌn tuː/
UK /rʌn tuː/
"run to" picture
1.

rennen naar, snel gaan naar

to quickly go to a place or person

:
•
The child ran to his mother for comfort.
Het kind rende naar zijn moeder voor troost.
•
I need to run to the store quickly before it closes.
Ik moet snel naar de winkel rennen voordat deze sluit.
:
rush todash tohurry toscurry toflee to
2.

oplopen tot, bedragen

to amount to a particular total

:
•
The total cost of the repairs will run to over a thousand dollars.
De totale kosten van de reparaties zullen oplopen tot meer dan duizend dollar.
•
His debts ran to a staggering sum.
Zijn schulden liepen op tot een duizelingwekkend bedrag.
:
amount tototaladd up tocome toreach
:
runningrunrun intorun-inrun byrun forrun on