ride
US /raɪd/
UK /raɪd/

1.
rijden
sit on and control the movement of (an animal, especially a horse)
:
•
She loves to ride her horse every morning.
Ze houdt ervan om elke ochtend op haar paard te rijden.
•
He learned to ride a camel in the desert.
Hij leerde een kameel te rijden in de woestijn.
1.