Betekenis van het woord trip in het Nederlands

Wat betekent trip in het Engels? Ontdek de betekenis, uitspraak en specifiek gebruik van dit woord met Lingoland

trip

US /trɪp/
UK /trɪp/
"trip" picture

Zelfstandig Naamwoord

1.

reis, uitstapje

a journey or excursion, especially for pleasure

Voorbeeld:
We're planning a weekend trip to the mountains.
We plannen een weekendtrip naar de bergen.
The class went on a field trip to the museum.
De klas ging op een schoolreisje naar het museum.
2.

struikelpartij, val

an act of catching one's foot on something and stumbling or falling

Voorbeeld:
He took a nasty trip over the rug.
Hij maakte een lelijke struikelpartij over het tapijt.
Be careful not to trip on the loose paving stone.
Pas op dat je niet struikelt over de losse stoeptegel.

Werkwoord

1.

struikelen, vallen

to catch one's foot on something and stumble or fall

Voorbeeld:
He tripped over the dog and fell.
Hij struikelde over de hond en viel.
Be careful not to trip on the stairs.
Pas op dat je niet struikelt op de trap.
2.

reizen, een uitstapje maken

to go on a journey or excursion

Voorbeeld:
They plan to trip around Europe next summer.
Ze zijn van plan om volgende zomer door Europa te reizen.
We tripped through the countryside, enjoying the scenery.
We reisden door het platteland, genietend van het landschap.
Leer dit woord op Lingoland