journey
US /ˈdʒɝː.ni/
UK /ˈdʒɝː.ni/

1.
reis, tocht
an act of traveling from one place to another
:
•
The journey from London to Paris takes about two hours by train.
De reis van Londen naar Parijs duurt ongeveer twee uur met de trein.
•
Our journey through the mountains was breathtaking.
Onze reis door de bergen was adembenemend.
2.
reis, proces
a long and often difficult process of personal change or development
:
•
Her recovery from illness has been a long and challenging journey.
Haar herstel van ziekte is een lange en uitdagende reis geweest.
•
Starting a new business is a significant journey of learning and growth.
Een nieuw bedrijf starten is een belangrijke reis van leren en groeien.