pull

US /pʊl/
UK /pʊl/
"pull" picture
1.

trekken, halen

exert force on (someone or something) so as to cause movement toward oneself or the source of the force

:
•
She tried to pull the heavy door open.
Ze probeerde de zware deur open te trekken.
•
The dog kept pulling on its leash.
De hond bleef aan zijn riem trekken.
:
dragtughaultowyank
:
push
2.

verwijderen, uittrekken

remove (something) from a place or position

:
•
He managed to pull a splinter from his finger.
Hij slaagde erin een splinter uit zijn vinger te trekken.
•
The dentist had to pull out a tooth.
De tandarts moest een tand trekken.
:
extractwithdrawremovetake out
3.

aantrekken, lokken

attract (someone) or draw (something) toward oneself or itself

:
•
The new exhibit is sure to pull in a large crowd.
De nieuwe tentoonstelling zal zeker een grote menigte trekken.
•
His charisma always seems to pull people towards him.
Zijn charisma lijkt mensen altijd naar zich toe te trekken.
:
attractdrawlureenticebeckon
1.

trek, ruk

an act of pulling something

:
•
Give the rope a strong pull.
Geef het touw een stevige trek.
•
He felt a sudden pull on his arm.
Hij voelde een plotselinge trek aan zijn arm.
:
tugyankjerkheave
:
push
2.

invloed, aantrekkingskracht

the power or ability to attract or influence people

:
•
The celebrity has a lot of pull with the younger generation.
De beroemdheid heeft veel invloed op de jongere generatie.
•
He used his political pull to get the project approved.
Hij gebruikte zijn politieke invloed om het project goedgekeurd te krijgen.
:
influenceswaycloutleveragepower
:
pull inpull onpull outpull overpull uppull downpull off