push

US /pʊʃ/
UK /pʊʃ/
"push" picture
1.

duwen, stoten

exert force on (someone or something) with one's arm or body, typically in order to move them away from oneself or from the thing that is exerting force

:
She tried to push the heavy door open.
Ze probeerde de zware deur open te duwen.
Don't push me, I'm already going as fast as I can.
Duw me niet, ik ga al zo snel als ik kan.
2.

zich een weg banen, aandringen op

move with effort into a specified position or state

:
He pushed his way through the crowd.
Hij baande zich een weg door de menigte.
The company is pushing for new reforms.
Het bedrijf dringt aan op nieuwe hervormingen.
1.

duw, stoot

an act of exerting force on something to move it away

:
Give the door a good push.
Geef de deur een goede duw.
He felt a sudden push from behind.
Hij voelde een plotselinge duw van achteren.
2.

inspanning, drang

a determined effort to achieve something

:
The company made a big push to increase sales.
Het bedrijf deed een grote inspanning om de verkoop te verhogen.
There's a strong push for environmental protection.
Er is een sterke drang naar milieubescherming.