get away

US /ɡet əˈweɪ/
UK /ɡet əˈweɪ/
"get away" picture
1.

ontsnappen, wegkomen

to escape or leave a place or person

:
I need to get away for a few days.
Ik moet er een paar dagen tussenuit.
The thief managed to get away with the stolen goods.
De dief wist te ontsnappen met de gestolen goederen.
2.

op vakantie gaan, er even tussenuit zijn

to go on a vacation or short trip

:
We're planning to get away to the beach next month.
We zijn van plan volgende maand naar het strand te gaan.
It's good to get away from the city sometimes.
Het is soms goed om weg te zijn uit de stad.