abscond
US /æbˈskɑːnd/
UK /æbˈskɑːnd/

1.
ontsnappen, vluchten, ervandoor gaan
leave hurriedly and secretly, typically to escape from custody or avoid arrest.
:
•
The suspect managed to abscond with the stolen jewels.
De verdachte wist te ontsnappen met de gestolen juwelen.
•
He was accused of trying to abscond from the country.
Hij werd beschuldigd van een poging om het land te ontvluchten.
2.
ervandoor gaan, verdwijnen, spijbelen
leave without permission or without informing others.
:
•
The employee absconded with company funds.
De werknemer ging ervandoor met bedrijfsgelden.
•
Many students abscond from school during exam periods.
Veel studenten spijbelen van school tijdens examenperiodes.