get

US /ɡet/
UK /ɡet/
"get" picture
1.

krijgen, verkrijgen, ontvangen

obtain, acquire, or receive something

:
Did you get the mail today?
Heb je de post vandaag gekregen?
I need to get some groceries.
Ik moet wat boodschappen halen.
2.

bereiken, aankomen

reach or arrive at a place

:
How do I get to the station?
Hoe kom ik bij het station?
We need to get home before dark.
We moeten thuis zijn voordat het donker wordt.
3.

maken, worden

cause to be in a specified state or condition

:
Can you get the kids ready for school?
Kun je de kinderen klaarmaken voor school?
I need to get this report finished by tomorrow.
Ik moet dit rapport morgen af hebben.
4.

begrijpen, snappen

understand or comprehend

:
I don't get what you mean.
Ik snap niet wat je bedoelt.
Do you get it now?
Snap je het nu?
1.

opbrengst, vangst

a result or outcome, especially in sports or games

:
What's the get on the last play?
Wat is de opbrengst van de laatste zet?
That was a good get by the defense.
Dat was een goede onderschepping van de verdediging.