arrive

US /əˈraɪv/
UK /əˈraɪv/
"arrive" picture
1.

aankomen, bereiken

reach a place at the end of a journey or a stage in a journey

:
We will arrive at the airport by noon.
We zullen tegen de middag op de luchthaven aankomen.
The train is expected to arrive in ten minutes.
De trein wordt over tien minuten verwacht.
2.

aanbreken, gebeuren

happen or occur

:
The moment of truth has arrived.
Het moment van de waarheid is aangebroken.
When spring arrives, the flowers bloom.
Wanneer de lente aanbreekt, bloeien de bloemen.
3.

aankomen, succes boeken

achieve success or recognition

:
After years of hard work, she finally arrived as a renowned artist.
Na jaren van hard werken is ze eindelijk aangekomen als een gerenommeerd kunstenaar.
He felt he had truly arrived when his book became a bestseller.
Hij voelde dat hij echt aangekomen was toen zijn boek een bestseller werd.