brew

US /bruː/
UK /bruː/
"brew" picture
1.

brouwen

make (beer or ale) by soaking, boiling, and fermentation

:
•
They decided to brew their own beer at home.
Ze besloten hun eigen bier thuis te brouwen.
•
The monks have been brewing this ale for centuries.
De monniken brouwen dit bier al eeuwenlang.
:
makefermentdistillinfusesteep
2.

zetten

make (a drink, especially tea or coffee) by mixing it with hot water

:
•
She likes to brew a fresh pot of coffee every morning.
Ze houdt ervan om elke ochtend een verse pot koffie te zetten.
•
Can you brew some tea for our guests?
Kun je wat thee zetten voor onze gasten?
:
makeprepareinfusesteep
3.

broeien, ontstaan

(of an unwelcome development) begin to form

:
•
Trouble was brewing in the city.
Er was onrust aan het broeien in de stad.
•
A storm is brewing on the horizon.
Er broeit een storm aan de horizon.
:
formdevelopemergegatherloom
1.

brouwsel

a quantity of beer or other drink brewed at one time

:
•
This latest brew is exceptionally good.
Dit laatste brouwsel is uitzonderlijk goed.
•
The microbrewery produces a new brew every month.
De microbrouwerij produceert elke maand een nieuw brouwsel.
:
batchconcoctionmixturedrink
2.

brouwsel, thee, koffie

a type of tea or coffee

:
•
Would you like a hot brew?
Wilt u een warm brouwsel?
•
This special brew of tea is from India.
Dit speciale brouwsel thee komt uit India.
:
drinkbeverageinfusionconcoction
:
brewingcold brewhome brew