batch
US /bætʃ/
UK /bætʃ/
1.
2.
groep, lichting
a group of people or things dealt with as a unit in a process
:
•
The next batch of students will arrive tomorrow.
De volgende groep studenten arriveert morgen.
•
We processed the data in large batches.
We hebben de gegevens in grote batches verwerkt.
1.
groeperen, batchverwerken
to group items together for processing
:
•
We need to batch these orders before shipping.
We moeten deze bestellingen groeperen voordat we ze verzenden.
•
The system will batch the transactions nightly.
Het systeem zal de transacties 's nachts groeperen.