infuse
US /ɪnˈfjuːz/
UK /ɪnˈfjuːz/

1.
infuseren, doordrenken, inbrengen
fill (someone or something) with a quality or feeling
:
•
The coach tried to infuse confidence into his team.
De coach probeerde zijn team met vertrouwen te infuseren.
•
Her presence seemed to infuse new energy into the room.
Haar aanwezigheid leek nieuwe energie in de kamer te infuseren.
2.
trekken, infuseren, doordrenken
(of a drink or drug) be permeated with (a substance) to extract its flavor or properties
:
•
Allow the tea to infuse for five minutes.
Laat de thee vijf minuten trekken.
•
The herbs will infuse their flavor into the oil.
De kruiden zullen hun smaak in de olie infuseren.