vice
US /vaɪs/
UK /vaɪs/
1.
ondeugd, gebrek
immoral or wicked behavior
:
•
Gambling is considered a vice by many.
Gokken wordt door velen als een ondeugd beschouwd.
•
The city's vice squad targets prostitution and drug dealing.
De zedenpolitie van de stad richt zich op prostitutie en drugshandel.
2.
bankschroef, schroefklem
a metal tool with movable jaws that is used to hold an object firmly while work is done on it
:
•
He clamped the wood firmly in the vice before drilling.
Hij klemde het hout stevig vast in de bankschroef voordat hij ging boren.
•
The mechanic used a large vice to hold the engine part.
De monteur gebruikte een grote bankschroef om het motoronderdeel vast te houden.
3.
ondeugd, slechte gewoonte
a personal failing or bad habit
:
•
Smoking is his only real vice.
Roken is zijn enige echte ondeugd.
•
My biggest vice is probably eating too much chocolate.
Mijn grootste ondeugd is waarschijnlijk te veel chocolade eten.
1.
vice, plaatsvervangend
acting in place of; next in rank to
:
•
The vice president will attend the meeting in place of the president.
De vicepresident zal de vergadering bijwonen in plaats van de president.
•
She was appointed vice-chair of the committee.
Ze werd benoemd tot vicevoorzitter van de commissie.