substitute
US /ˈsʌb.stə.tuːt/
UK /ˈsʌb.stə.tuːt/
1.
vervanger, plaatsvervanger
a person or thing acting or serving in place of another
:
•
The teacher had a substitute for the day.
De leraar had een vervanger voor die dag.
•
We used a sugar substitute in the recipe.
We gebruikten een suikervervanger in het recept.
1.
vervangen, in de plaats stellen
to use or appoint someone or something as a substitute
:
•
Can you substitute butter with margarine in this recipe?
Kun je boter vervangen door margarine in dit recept?
•
The coach decided to substitute the injured player.
De coach besloot de geblesseerde speler te vervangen.
1.
vervangend, plaatsvervangend
acting as a substitute
:
•
He is working as a substitute teacher this semester.
Hij werkt dit semester als vervangende leraar.
•
The team used a substitute player in the second half.
Het team gebruikte een vervangende speler in de tweede helft.