Betekenis van het woord habit in het Nederlands

Wat betekent habit in het Engels? Ontdek de betekenis, uitspraak en specifiek gebruik van dit woord met Lingoland

habit

US /ˈhæb.ɪt/
UK /ˈhæb.ɪt/
"habit" picture

Zelfstandig Naamwoord

1.

gewoonte, gebruik

a settled or regular tendency or practice, especially one that is hard to give up

Voorbeeld:
Smoking is a bad habit.
Roken is een slechte gewoonte.
She has a habit of biting her nails.
Ze heeft de gewoonte om op haar nagels te bijten.
2.

habijt, monnikspij

a long, loose garment worn by a monk, nun, or other person who has taken religious vows

Voorbeeld:
The monk wore a simple brown habit.
De monnik droeg een eenvoudig bruin habijt.
Nuns often wear a distinctive religious habit.
Nonnen dragen vaak een kenmerkend religieus habijt.

Werkwoord

1.

kleden, aankleden

to dress in a habit

Voorbeeld:
The novice was habited in white.
De novice was in het wit gekleed.
She was habited as a nun for the play.
Ze was voor het toneelstuk als non gekleed.
Leer dit woord op Lingoland