strength

US /streŋθ/
UK /streŋθ/
"strength" picture
1.

kracht, sterkte

the quality or state of being physically strong

:
He lifted the heavy box with surprising strength.
Hij tilde de zware doos op met verrassende kracht.
Regular exercise builds physical strength.
Regelmatige lichaamsbeweging bouwt fysieke kracht op.
2.

sterkte, weerstand

the capacity of an object or substance to withstand great force or pressure

:
The bridge's strength was tested against high winds.
De sterkte van de brug werd getest tegen harde wind.
The material's strength makes it suitable for construction.
De sterkte van het materiaal maakt het geschikt voor de bouw.
3.

sterkte, voordeel, pluspunt

a good or beneficial quality or attribute

:
Her greatest strength is her ability to communicate effectively.
Haar grootste sterkte is haar vermogen om effectief te communiceren.
Teamwork is a key strength of our department.
Teamwork is een belangrijke sterkte van onze afdeling.