score

US /skɔːr/
UK /skɔːr/
"score" picture
1.

score, puntentotaal

the number of points, goals, runs, etc., achieved in a game or competition

:
•
What's the final score of the game?
Wat is de eindstand van de wedstrijd?
•
The team managed to get a high score.
Het team wist een hoge score te behalen.
:
resulttallycountpoints
2.

twintigtal, score

a group or set of twenty

:
•
Four score and seven years ago...
Vier score en zeven jaar geleden...
•
He lived for three score years.
Hij leefde drie score jaar.
3.

partituur, bladmuziek

the musical notation for a piece of music

:
•
The composer wrote the orchestral score.
De componist schreef de orkestrale partituur.
•
Can you read this piano score?
Kun je deze pianopartituur lezen?
:
sheet musicnotationmanuscript
1.

scoren, punten maken

to gain a point or points in a game or competition

:
•
He managed to score a goal in the last minute.
Hij wist in de laatste minuut een doelpunt te scoren.
•
Our team needs to score more to win.
Ons team moet meer scoren om te winnen.
:
gainwinachievemake
2.

inkerven, krassen

to cut or scratch a line or mark on a surface

:
•
He used a knife to score the wood before breaking it.
Hij gebruikte een mes om het hout te inkerven voordat hij het brak.
•
The ice skater scored the ice with her blades.
De schaatser kerfde het ijs met haar schaatsen.
:
cutscratchgashnotch
:
score pointseven the scoreknow the score