rough
US /rʌf/
UK /rʌf/

1.
2.
3.
4.
ruw, globaal
done or made quickly and without much detail or precision; approximate
:
•
He made a rough sketch of the building.
Hij maakte een ruwe schets van het gebouw.
•
Give me a rough estimate of the cost.
Geef me een ruwe schatting van de kosten.
1.
moeilijkheid, tegenslag
a difficult or unpleasant experience or period
:
•
He's been through a lot of rough lately.
Hij heeft de laatste tijd veel moeilijkheden meegemaakt.
•
We hit some rough on the journey.
We kwamen wat moeilijkheden tegen op de reis.