level

US /ˈlev.əl/
UK /ˈlev.əl/
"level" picture
1.

niveau, peil

a position on a scale of amount, quantity, extent, or quality

:
•
The water level in the reservoir is low.
Het waterpeil in het stuwmeer is laag.
•
He reached a new level of success in his career.
Hij bereikte een nieuw niveau van succes in zijn carrière.
:
graderankstagedegreestandard
2.

vlak, niveau

a flat, horizontal surface

:
•
The table needs to be on a level surface.
De tafel moet op een vlakke ondergrond staan.
•
The floor is perfectly level.
De vloer is perfect vlak.
:
planeflatnessevenness
1.

vlak, waterpas

having a flat and even surface; horizontal

:
•
Make sure the shelf is perfectly level before putting books on it.
Zorg ervoor dat de plank perfect waterpas is voordat je er boeken op zet.
•
The road was smooth and level.
De weg was glad en vlak.
:
flatevenhorizontalsmoothflush
1.

egaliseren, vlak maken

make (something) flat and even

:
•
They used heavy machinery to level the ground for construction.
Ze gebruikten zware machines om de grond voor de bouw te egaliseren.
•
The earthquake completely leveled the city.
De aardbeving heeft de stad volledig met de grond gelijk gemaakt.
:
flatteneven outsmoothgraderaze
:
AS levelA levellevel withon the levelsea levellevel outsplit-level