hard
US /hɑːrd/
UK /hɑːrd/
1.
hard, stevig
solid, firm, and resistant to pressure; not easily broken, cut, or pierced
:
•
The ground was hard from the frost.
De grond was hard van de vorst.
•
Diamonds are the hardest known natural material.
Diamanten zijn het hardste bekende natuurlijke materiaal.
2.
moeilijk, zwaar
difficult to do, understand, or deal with
:
•
It was a hard decision to make.
Het was een moeilijke beslissing om te nemen.
•
The exam was really hard.
Het examen was echt moeilijk.
1.
hard, intens
with a great deal of effort or intensity
:
•
He worked hard to finish the project on time.
Hij werkte hard om het project op tijd af te krijgen.
•
It rained hard all night.
Het regende de hele nacht hard.
2.
moeilijk, met moeite
with difficulty
:
•
He breathed hard after running the marathon.
Hij ademde moeilijk na het rennen van de marathon.
•
She found it hard to believe his story.
Ze vond het moeilijk om zijn verhaal te geloven.