pleasant
US /ˈplez.ənt/
UK /ˈplez.ənt/

1.
aangenaam, prettig
giving a sense of happy satisfaction or enjoyment
:
•
We had a very pleasant evening.
We hadden een zeer aangename avond.
•
The weather was pleasant and sunny.
Het weer was aangenaam en zonnig.
2.
vriendelijk, aangenaam
(of a person or their manner) friendly and considerate; pleasant
:
•
She has a very pleasant personality.
Ze heeft een zeer aangename persoonlijkheid.
•
He was always pleasant to everyone he met.
Hij was altijd vriendelijk tegen iedereen die hij ontmoette.