profit

US /ˈprɑː.fɪt/
UK /ˈprɑː.fɪt/
"profit" picture
1.

winst, profijt

a financial gain, especially the difference between the amount earned and the amount spent in buying, operating, or producing something

:
The company reported a significant profit this quarter.
Het bedrijf rapporteerde dit kwartaal een aanzienlijke winst.
They aim to maximize profit for their shareholders.
Ze streven ernaar de winst voor hun aandeelhouders te maximaliseren.
2.

profijt, voordeel

advantage or benefit obtained from something

:
There's no profit in arguing with him.
Het heeft geen zin om met hem te discussiëren.
She gained much profit from her experience abroad.
Ze heeft veel profijt gehad van haar ervaring in het buitenland.
1.

profiteren, winst maken

obtain a financial gain

:
The company hopes to profit from the new market.
Het bedrijf hoopt te profiteren van de nieuwe markt.
He managed to profit from the stock market fluctuations.
Hij wist te profiteren van de schommelingen op de aandelenmarkt.
2.

baten, ten goede komen

be of advantage or benefit to

:
This new policy will profit everyone involved.
Dit nieuwe beleid zal iedereen die erbij betrokken is ten goede komen.
His advice did not profit me at all.
Zijn advies heeft me helemaal niet gebaat.