return
US /rɪˈtɝːn/
UK /rɪˈtɝːn/

1.
terugkeren, teruggaan, terugbrengen
come or go back to a place or person
:
•
He decided to return to his hometown after many years.
Hij besloot na vele jaren naar zijn geboorteplaats terug te keren.
•
Please return the book to the library by Friday.
Gelieve het boek voor vrijdag aan de bibliotheek terug te bezorgen.
2.
teruggeven, terugsturen
give, send, or put (something) back in its original place or to its former possessor
:
•
She had to return the faulty product to the store.
Ze moest het defecte product aan de winkel teruggeven.
•
The company promised to return my call within 24 hours.
Het bedrijf beloofde mijn oproep binnen 24 uur terug te bellen.
1.
terugkeer, terugzending
an act of coming or going back to a place or person
:
•
His sudden return surprised everyone.
Zijn plotselinge terugkeer verraste iedereen.
•
The library has a strict policy on book returns.
De bibliotheek heeft een strikt beleid voor het terugbrengen van boeken.
2.
rendement, opbrengst
a profit from an investment
:
•
The stock market provided a good return on his investment.
De aandelenmarkt leverde een goed rendement op zijn investering op.
•
They are looking for a high return on their capital.
Ze zoeken een hoog rendement op hun kapitaal.