operator
US /ˈɑː.pə.reɪ.t̬ɚ/
UK /ˈɑː.pə.reɪ.t̬ɚ/
1.
operator, bediener
a person who operates equipment or a machine
:
•
The crane operator carefully lifted the heavy beam.
De kraanmachinist tilde de zware balk voorzichtig op.
•
She works as a telephone operator.
Ze werkt als telefoonoperator.
2.
operator, bedrijf
a company that runs a particular business, especially one that provides a service
:
•
The largest mobile network operator in the country announced new plans.
De grootste mobiele netwerkoperator van het land kondigde nieuwe plannen aan.
•
They are a leading tour operator in Europe.
Zij zijn een toonaangevende reisorganisator in Europa.
3.
operator
a symbol or function that represents an operation in mathematics or logic
:
•
The plus sign (+) is an arithmetic operator.
Het plusteken (+) is een rekenkundige operator.
•
In programming, the equals sign (=) is often used as an assignment operator.
In programmeren wordt het gelijkteken (=) vaak gebruikt als toewijzingsoperator.