love

US /lʌv/
UK /lʌv/
"love" picture
1.

liefde

an intense feeling of deep affection

:
Their love for each other was evident to everyone.
Hun liefde voor elkaar was voor iedereen duidelijk.
She has a great love of music.
Ze heeft een grote liefde voor muziek.
2.

liefde, geliefde

a person or thing for whom one feels great affection

:
My children are my greatest love.
Mijn kinderen zijn mijn grootste liefde.
She was the love of his life.
Zij was de liefde van zijn leven.
1.

houden van, liefhebben

feel a deep romantic or sexual attachment to (someone)

:
I love you more than anything.
Ik hou meer van je dan van wat dan ook.
They fell in love at first sight.
Ze werden op het eerste gezicht verliefd.
2.

houden van, genieten van

like very much; take great pleasure in

:
I just love a good cup of coffee in the morning.
Ik hou gewoon van een goede kop koffie in de ochtend.
She loves to read historical novels.
Ze houdt ervan om historische romans te lezen.