affection
US /əˈfek.ʃən/
UK /əˈfek.ʃən/

1.
genegenheid, liefde, affectie
a gentle feeling of fondness or liking
:
•
She showed great affection for her grandchildren.
Ze toonde grote genegenheid voor haar kleinkinderen.
•
He felt a deep affection for his hometown.
Hij voelde een diepe genegenheid voor zijn geboorteplaats.