enjoy

US /ɪnˈdʒɔɪ/
UK /ɪnˈdʒɔɪ/
"enjoy" picture
1.

genieten van

take delight or pleasure in (an activity or occasion)

:
I really enjoy spending time with my family.
Ik geniet echt van tijd doorbrengen met mijn familie.
Did you enjoy the concert last night?
Heb je genoten van het concert gisteravond?
2.

genieten van, beschikken over

have the benefit of (something)

:
She enjoys a good reputation in the community.
Zij geniet een goede reputatie in de gemeenschap.
The company enjoys a strong market position.
Het bedrijf geniet een sterke marktpositie.