warmth

US /wɔːrmθ/
UK /wɔːrmθ/
"warmth" picture
1.

warmte

the quality, state, or sensation of being warm; moderate heat

:
She felt the warmth of the sun on her face.
Ze voelde de warmte van de zon op haar gezicht.
The blanket provided much-needed warmth on the cold night.
De deken zorgde voor broodnodige warmte op de koude nacht.
2.

warmte, enthousiasme, genegenheid, vriendelijkheid

enthusiasm, affection, or kindness

:
Her smile was full of warmth and kindness.
Haar glimlach was vol warmte en vriendelijkheid.
He spoke with great warmth about his family.
Hij sprak met grote warmte over zijn familie.