loved

US /lʌvd/
UK /lʌvd/
"loved" picture
1.

hield van, beminde

felt deep affection for someone or something

:
He loved his family very much.
Hij hield heel veel van zijn familie.
She loved reading books in her free time.
Ze hield van boeken lezen in haar vrije tijd.
1.

geliefd, bemind

regarded with deep affection; cherished

:
He was a truly loved leader by his people.
Hij was een werkelijk geliefde leider door zijn volk.
The old house was a loved home for generations.
Het oude huis was generaties lang een geliefd thuis.
1.

geliefd, gehouden van

the past participle of 'love'

:
She has always loved to travel.
Ze heeft altijd graag gereisd.
The song was loved by millions.
Het lied werd door miljoenen geliefd.