stage

US /steɪdʒ/
UK /steɪdʒ/
"stage" picture
1.

podium, toneel

a raised platform on which actors, entertainers, or speakers perform

:
•
The band took the stage to a cheering crowd.
De band betrad het podium voor een juichende menigte.
•
She dreamed of performing on a big stage.
Ze droomde ervan om op een groot podium op te treden.
:
platformdaisrostrumstandarena
2.

fase, stadium

a point, period, or step in a process or development

:
•
The project is in its final stage of development.
Het project bevindt zich in de laatste fase van ontwikkeling.
•
This is a crucial stage in the negotiations.
Dit is een cruciale fase in de onderhandelingen.
:
phaseperiodsteplevelpoint
1.

opvoeren, organiseren

to present a play, show, or event on a stage

:
•
They plan to stage a new production next month.
Ze zijn van plan om volgende maand een nieuwe productie te opvoeren.
•
The protest was staged peacefully.
Het protest werd vreedzaam georganiseerd.
:
performpresentproducemountorganize
:
stage whisperstage managerstage directionstage rightstage doorstage leftstage-struck