go with

US /ɡoʊ wɪð/
UK /ɡoʊ wɪð/
"go with" picture
1.

passen bij, harmoniëren met

to match or harmonize with something

:
•
That tie doesn't really go with your shirt.
Die stropdas past niet echt bij je overhemd.
•
The red curtains go well with the new sofa.
De rode gordijnen passen goed bij de nieuwe bank.
:
matchcoordinatecomplementharmonizesuit
2.

kiezen voor, akkoord gaan met

to choose or accept something

:
•
I think we should go with the first option.
Ik denk dat we voor de eerste optie moeten gaan.
•
Are you going to go with their offer?
Ga je akkoord met hun aanbod?
:
chooseselectopt foracceptagree to
3.

meegaan met, gepaard gaan met

to accompany someone or something

:
•
I'll go with you to the store.
Ik ga met je mee naar de winkel.
•
The main course goes with a side of vegetables.
Het hoofdgerecht gaat gepaard met een bijgerecht van groenten.
:
accompanyattendescortbe included with
:
gogo ingo ongo byno gogo intoto go