hop

US /hɑːp/
UK /hɑːp/
"hop" picture
1.

huppelen, springen

to move by jumping on one foot

:
•
The child began to hop on one leg across the room.
Het kind begon op één been door de kamer te huppelen.
•
Birds often hop on the ground.
Vogels huppelen vaak op de grond.
:
jumpleapboundskipspring
2.

wippen, springen

to move quickly from one place to another, especially by flying or by a short journey

:
•
We decided to hop on a train to the next town.
We besloten om met de trein naar de volgende stad te springen.
•
He'll just hop over to the store for some milk.
Hij zal even naar de winkel wippen voor wat melk.
:
dashnippoprunscurry
1.

sprong, hupje

a jump on one foot

:
•
The rabbit made a quick hop into the bushes.
Het konijn maakte een snelle sprong de bosjes in.
•
She taught her dog to do a little hop on command.
Ze leerde haar hond om op commando een klein sprongetje te maken.
:
jumpleapboundskipspring
2.

vlucht, oversteek

a short journey, especially by air

:
•
It's just a short hop across the channel.
Het is maar een korte vlucht over het kanaal.
•
We took a quick hop to the next island.
We maakten een snelle oversteek naar het volgende eiland.
:
flighttripjourneyjaunt
:
hip-hopLindy Hophopping mad