bound

US /baʊnd/
UK /baʊnd/
"bound" picture
1.

springen, hossen

walk or run with leaping strides

:
The deer bounded through the meadow.
Het hert sprong door de weide.
Children bounded out of the school at dismissal.
Kinderen sprongen de school uit bij het einde van de les.
2.

begrenzen, omsluiten

form the boundary of; enclose

:
The garden was bounded by a low stone wall.
De tuin werd begrensd door een lage stenen muur.
The property is bounded on the north by a river.
Het eigendom wordt begrensd in het noorden door een rivier.
1.

begrensd, omsloten

having a specified boundary

:
The garden is bound by a fence.
De tuin is begrensd door een hek.
The area is bound by mountains on one side.
Het gebied is aan één kant begrensd door bergen.
2.

op weg, bestemd

going or intending to go; destined

:
The ship was bound for New York.
Het schip was op weg naar New York.
He is bound to succeed with his talent.
Hij is voorbestemd om te slagen met zijn talent.
3.

gebonden, verplicht

obliged or restricted by legal or moral ties

:
You are bound by the contract.
Je bent gebonden aan het contract.
We are bound to help those in need.
We zijn verplicht om degenen in nood te helpen.
1.

sprong, hup

a leap or a jump

:
With a single bound, the dog cleared the fence.
Met één sprong sprong de hond over het hek.
He made a sudden bound towards the finish line.
Hij maakte een plotselinge sprong naar de finishlijn.
2.

grens, limiet

a boundary or limit

:
The river forms the natural bound of the property.
De rivier vormt de natuurlijke grens van het eigendom.
There are no bounds to his ambition.
Er zijn geen grenzen aan zijn ambitie.