accept

US /əkˈsept/
UK /əkˈsept/
"accept" picture
1.

accepteren, aannemen

to receive something willingly

:
•
She accepted the gift with a smile.
Ze accepteerde het cadeau met een glimlach.
•
I accept your apology.
Ik accepteer je excuses.
:
receivetakeadmitagree to
:
rejectrefusedecline
2.

instemmen met, accepteren

to agree to an offer or proposal

:
•
Did they accept your offer?
Hebben ze je aanbod geaccepteerd?
•
We decided to accept the terms of the contract.
We besloten de voorwaarden van het contract te accepteren.
:
agree toconsent toassent to
:
rejectrefusedecline
3.

accepteren, aanvaarden

to believe or come to recognize (a fact or explanation) as valid or correct

:
•
It's hard to accept that he's gone.
Het is moeilijk te accepteren dat hij er niet meer is.
•
You need to accept the truth.
Je moet de waarheid accepteren.
:
acknowledgerecognizeadmitconcede
:
denydisbelievereject
:
acceptanceacceptableacceptably