go for

US /ɡoʊ fɔːr/
UK /ɡoʊ fɔːr/
"go for" picture
1.

kiezen, selecteren

to choose or select something

:
I think I'll go for the pasta tonight.
Ik denk dat ik vanavond voor de pasta ga.
She decided to go for the job offer in New York.
Ze besloot te gaan voor de baan in New York.
2.

streven naar, gaan voor

to try to achieve or obtain something

:
He's going to go for the world record.
Hij gaat voor het wereldrecord.
We should go for a win in this match.
We moeten gaan voor een overwinning in deze wedstrijd.
3.

aanvallen, aanvliegen

to attack someone or something

:
The dog suddenly went for the mailman.
De hond viel plotseling de postbode aan.
The lion went for the weakest gazelle in the herd.
De leeuw viel de zwakste gazelle in de kudde aan.
4.

houden van, vallen op

to be attracted to someone or something

:
He really goes for intelligent women.
Hij valt echt op intelligente vrouwen.
I don't usually go for modern art, but this piece is amazing.
Ik houd meestal niet van moderne kunst, maar dit stuk is geweldig.