go on
US /ɡoʊ ɑːn/
UK /ɡoʊ ɑːn/

1.
doorgaan, verdergaan
to continue or proceed
:
•
Please go on with your story.
Ga alsjeblieft door met je verhaal.
•
The show must go on!
De show moet doorgaan!
2.
gebeuren, plaatsvinden
to happen or take place
:
•
What's going on here?
Wat is hier aan de hand?
•
There's a lot going on in the city tonight.
Er is veel aan de hand in de stad vanavond.
3.
doorzeuren, doorgaan over
to talk in an annoying way about something for a long time
:
•
He kept going on about his new car.
Hij bleef maar doorgaan over zijn nieuwe auto.
•
Don't go on about it, I've heard it all before.
Ga er niet over door, ik heb het allemaal al gehoord.