clasp

US /klæsp/
UK /klæsp/
"clasp" picture
1.

sluiting, gesp

a device with interlocking parts used for fastening things together

:
She fastened the necklace with a delicate gold clasp.
Ze maakte de ketting vast met een delicate gouden sluiting.
The briefcase had a strong metal clasp.
De aktetas had een sterke metalen sluiting.
2.

greep, omhelzing

a firm grasp or embrace

:
He held her hand in a tender clasp.
Hij hield haar hand vast in een tedere greep.
The child's small fingers formed a tight clasp around his mother's arm.
De kleine vingers van het kind vormden een stevige greep om de arm van zijn moeder.
1.

vastgrijpen, klemmen

to grasp (something) tightly with one's hand

:
She watched him clasp the old book to his chest.
Ze zag hem het oude boek stevig tegen zijn borst klemmen.
He clasped her hand firmly.
Hij greep haar hand stevig vast.
2.

vastmaken, sluiten

to fasten (something) with a clasp

:
She carefully clasped the bracelet around her wrist.
Ze maakte de armband voorzichtig om haar pols vast.
He clasped the two parts of the box together.
Hij maakte de twee delen van de doos aan elkaar vast.