tie
US /taɪ/
UK /taɪ/
1.
das, stropdas
a strip of material worn around the collar and tied in a knot at the front, for decorative purposes
:
•
He wore a suit and a red tie to the wedding.
Hij droeg een pak en een rode das naar de bruiloft.
•
Learning to knot a tie can be tricky.
Leren om een das te knopen kan lastig zijn.
2.
gelijkspel, gelijkstand
a result in a game or competition in which two or more competitors finish with the same score or in the same position
:
•
The game ended in a tie, 2-2.
De wedstrijd eindigde in een gelijkspel, 2-2.
•
They had to play an extra round to break the tie.
Ze moesten een extra ronde spelen om de gelijkstand te doorbreken.
1.
2.
gelijkspelen, gelijk eindigen
achieve the same score or ranking as another competitor
:
•
The two runners tied for first place.
De twee hardlopers eindigden gelijk voor de eerste plaats.
•
Our team managed to tie the score in the last minute.
Ons team wist de score in de laatste minuut gelijk te trekken.