decrease
US /dɪˈkriːs/
UK /dɪˈkriːs/

1.
verminderen, afnemen
make or become smaller or fewer in size, amount, intensity, or degree
:
•
The number of students attending the workshop has decreased.
Het aantal studenten dat de workshop bijwoont, is afgenomen.
•
We need to decrease our spending.
We moeten onze uitgaven verminderen.
1.
afname, daling
a reduction in size, amount, or degree
:
•
There has been a significant decrease in crime rates.
Er is een aanzienlijke afname van de criminaliteitscijfers geweest.
•
The company reported a decrease in profits this quarter.
Het bedrijf rapporteerde dit kwartaal een daling van de winst.