shrink
US /ʃrɪŋk/
UK /ʃrɪŋk/

1.
2.
terugdeinzen, krimpen
move back or away, especially because of fear or disgust
:
•
She shrank back in horror at the sight.
Ze kromp terug van afschuw bij het zien.
•
He would never shrink from his responsibilities.
Hij zou nooit terugdeinzen voor zijn verantwoordelijkheden.
1.
psychiater
a psychiatrist
:
•
I think I need to see a shrink.
Ik denk dat ik naar een psychiater moet.
•
My friend is seeing a shrink for his anxiety.
Mijn vriend gaat naar een psychiater voor zijn angst.