growth
US /ɡroʊθ/
UK /ɡroʊθ/
1.
groei, toename
the process of increasing in size, amount, or degree
:
•
The company experienced rapid growth in the last quarter.
Het bedrijf kende een snelle groei in het laatste kwartaal.
•
Economic growth is essential for prosperity.
Economische groei is essentieel voor welvaart.
2.
groei, ontwikkeling
a natural process of development in an organism
:
•
The child's growth was monitored by the pediatrician.
De groei van het kind werd gecontroleerd door de kinderarts.
•
Plant growth is affected by sunlight and water.
Plantengroei wordt beïnvloed door zonlicht en water.
3.
gezwel, woekering
a mass of tissue, such as a tumor, that forms in or on an organism
:
•
The doctor found a small growth on her skin.
De dokter vond een kleine gezwel op haar huid.
•
Further tests are needed to determine the nature of the growth.
Verdere tests zijn nodig om de aard van de groei te bepalen.