accord
US /əˈkɔːrd/
UK /əˈkɔːrd/

1.
toekennen, verlenen
give or grant someone power, status, or recognition
:
•
The committee will accord him the respect he deserves.
De commissie zal hem het respect toekennen dat hij verdient.
•
We must accord priority to education.
We moeten prioriteit toekennen aan onderwijs.
1.
akkoord, verdrag
an official agreement or treaty
:
•
The two countries signed a peace accord.
De twee landen ondertekenden een vredesakkoord.
•
The new trade accord will benefit both nations.
Het nieuwe handelsakkoord zal beide naties ten goede komen.
2.
overeenstemming, harmonie
harmony or consistency of opinions, actions, or statements
:
•
Their views are in accord with ours.
Hun standpunten zijn in overeenstemming met de onze.
•
The decision was made in accord with company policy.
De beslissing werd genomen in overeenstemming met het bedrijfsbeleid.