agreement
US /əˈɡriː.mənt/
UK /əˈɡriː.mənt/

1.
overeenkomst, akkoord, instemming
harmony or accordance in opinion or feeling; a position or result of agreeing
:
•
We reached an agreement on the terms of the contract.
We bereikten een overeenkomst over de voorwaarden van het contract.
•
There was a general agreement that the plan was sound.
Er was een algemene overeenstemming dat het plan deugdelijk was.
2.
overeenkomst, verdrag, contract
a formal, often written, arrangement between two or more parties
:
•
The two countries signed a trade agreement.
De twee landen ondertekenden een handelsovereenkomst.
•
The landlord and tenant entered into a rental agreement.
De verhuurder en huurder gingen een huurovereenkomst aan.