grant
US /ɡrænt/
UK /ɡrænt/
1.
verlenen, toestaan
agree to give or allow (something requested) to
:
•
The committee decided to grant him immunity from prosecution.
De commissie besloot hem immuniteit van vervolging te verlenen.
•
She was granted a scholarship to study abroad.
Ze kreeg een beurs toegekend om in het buitenland te studeren.
2.
toestemmen, toegeven
agree or admit (something requested) to
:
•
I grant that it's a difficult problem, but we have to try.
Ik geef toe dat het een moeilijk probleem is, maar we moeten het proberen.
•
He was unwilling to grant their request for an extension.
Hij was niet bereid hun verzoek om uitstel in te willigen.
1.
subsidie, toelage
a sum of money given by an organization, especially a government, for a particular purpose
:
•
The university received a large grant for research.
De universiteit ontving een grote subsidie voor onderzoek.
•
They applied for a government grant to start their business.
Ze vroegen een overheidssubsidie aan om hun bedrijf te starten.