stumble

US /ˈstʌm.bəl/
UK /ˈstʌm.bəl/
"stumble" picture
1.

struikelen, wankelen

trip or momentarily lose one's balance; almost fall

:
He began to stumble as he walked through the uneven terrain.
Hij begon te struikelen toen hij door het oneffen terrein liep.
She stumbled on a loose rock and nearly fell.
Ze struikelde over een losse steen en viel bijna.
2.

struikelen, haperen

make a mistake or repeated mistakes in speaking or understanding

:
He tends to stumble over his words when he's nervous.
Hij heeft de neiging om over zijn woorden te struikelen als hij nerveus is.
The speaker would often stumble during his long speech.
De spreker zou vaak struikelen tijdens zijn lange toespraak.
3.

stuiten op, ontdekken bij toeval

find or discover (something) by chance

:
They stumbled upon an old, abandoned cabin in the woods.
Ze stuitten toevallig op een oude, verlaten hut in het bos.
I stumbled across an interesting article online.
Ik stuiterde toevallig op een interessant artikel online.
1.

struikelpartij, wankeling

an act of stumbling

:
He recovered from a slight stumble on the uneven path.
Hij herstelde zich van een lichte struikelpartij op het oneffen pad.
The sudden stumble caused her to drop her books.
De plotselinge struikelpartij zorgde ervoor dat ze haar boeken liet vallen.